De wetenschappelijke naamgeving van vogels

Er zijn ongeveer 10.000 vogelsoorten bekend op aarde. De wetenschappelijke naamgevingsconventie voor deze vogels volgt de normen die zijn vastgelegd in de International Code of Zoological Nomenclature.

De basiseenheid van classificatie van vogels is de soort. Als een verdere afbakening nodig is, kan een soort worden onderverdeeld in ondersoorten.

De naamgevingsconventies voor soorten

In wetenschappelijke kringen wordt een soort aangeduid met behulp van binominale nomenclatuur. De wetenschappelijke naam van de soort wordt geschreven als de geslachtsnaam (beginhoofdletter, cursief) + specifiek epitheton (cursief). Het specifieke epitheton (de soortnaam) is een aanvulling op de geslachtsnaam om een ​​bepaalde soort binnen dat geslacht aan te duiden.

De wetenschappelijke naam van de huismus is bijvoorbeeld Passer domesticus, waarbij Passer de wetenschappelijke naam van het geslacht is en domesticus de soortnaam.

De soortnaam is meestal een Latijns of gelatiniseerd woord dat wordt gegeven door de wetenschapper die de soort officieel in de wetenschappelijke literatuur heeft beschreven. Het onderscheidt een soort van andere soorten in dat geslacht. Een gelatiniseerde versie van de kenmerken, gewoonten, plaats van ontdekking, oorsprong of zelfs de naam van de ontdekker van de soort wordt vaak gebruikt als het specifieke epitheton. In het geval van de huismus is domesticus het Latijnse woord voor ‘huishouden’ of ‘thuis’.

Passer domesticus

In sommige speciale gevallen kan de soortnaam van een vogel hetzelfde zijn als de geslachtsnaam. De wetenschappelijke naam van de Euraziatische ekster is bijvoorbeeld Pica pica, waarbij Pica met een hoofdletter de wetenschappelijke naam van het geslacht is en pica met een kleine letter de soortnaam.

Pica pica

De Californische condor (wetenschappelijke naam: Gymnogyps californianus) is een bedreigde grote vogel. In zijn wetenschappelijke naam is de geslachtsnaam afgeleid van het Grieks, waarbij gymno duidt op naaktheid en gyps verwijst naar gieren. Het specifieke epitheton is de gelatiniseerde vorm van de naam, en Californië is de plaats waar de meeste van deze vogels voorkomen. De algemene naam, condor, is afgeleid van het Spaanse woord cuntur dat in Amerika wordt gebruikt; zo noemt de lokale bevolking deze vogel.

Gymnogyps californianus

De kuifmees (wetenschappelijke naam: Baeolophus bicolor) is een kleine vogel met een kenmerkend tweekleurig kleurenpatroon. De borst is lichtgrijs terwijl de achterkant en bovenkant van de kop donkerder zijn. De Latijnse soortnaam bicolor betekent ‘met twee kleuren’ en verwijst naar dit eenvoudige kenmerk.

Baeolophus bicolor

Het is belangrijk op te merken dat in de formele taxonomische literatuur het specifieke epitheton moet worden gevolgd door de achternaam van de persoon die de naam heeft gemunt, plus het jaar van publicatie, geschreven in normaal schrift. Bijvoorbeeld, in de wetenschappelijke naam van Oriolus chinensis Linnaeus, 1766, volgt de niet-cursieve achternaam van de naamgever, Carl Linnaeus, na de geslachtsnaam. Het getal geeft aan dat de soort in 1766 werd benoemd. Als de geslachtsnaam van een soort is herzien, moet de achternaam van de oorspronkelijke naamgever tussen haakjes worden geplaatst, zoals het geval is bij Cardinalis cardinalis (Linnaeus, 1758).

Cardinalis cardinalis

De naamgevingsconventies voor ondersoorten

De ondersoort is de infraspecifieke categorie voor de taxonomie van vogels. Het is normaal dat een enkele vogelsoort vanwege verschillende leefomgevingen of gewoonten evolueert tot groepen met verschillende kenmerken. Wanneer dit gebeurt, worden ze vaak geclassificeerd als ondersoorten, tenminste voor wetenschappelijke onderzoek.

In wetenschappelijke termen wordt voor ondersoorten gebruik gemaakt van een trinominale nomenclatuur. De wetenschappelijke naam van een ondersoort bestaat uit de geslachtsnaam (beginhoofdletter, cursief) + specifiek epitheton (cursief) + naam ondersoort (cursief). De eerste twee delen zijn hetzelfde als in de binominale nomenclatuur die hierboven is beschreven. De naam van de ondersoort doet dienst als een modificator en duidt op een afzonderlijke ondersoort binnen die soort.

Wanneer wordt ontdekt dat een populatie is geëvolueerd tot meerdere ondersoorten, wordt de eerste bekende en beschreven ondersoort behouden als de ‘nominotypische ondersoort’ of ‘nominate ondersoort’. De ondersoortnaam van deze nominotypische ondersoort zal hetzelfde zijn als het specifieke epitheton.

Van de witte kwikstaart (binominale naam: Motacilla alba) zijn bijvoorbeeld momenteel 10 ondersoorten geregistreerd.

Motacilla alba alba

Speciale aanduidingen van afkortingen

Bij het schrijven over een soort moeten alle componenten van een binominale of trinominale wetenschappelijke naam volledig worden uitgeschreven wanneer deze voor het eerst wordt genoemd. Latere verwijzingen mogen worden afgekort, maar de afkorting moet leesbaar zijn en vergezeld gaan van een punt om te voorkomen dat deze als een volledig woord wordt behandeld. Omdat Cardinalis cardinalis (Linnaeus, 1758) bijvoorbeeld al in dit artikel is genoemd, kan de nominate ondersoort ter wille van de beknoptheid worden aangeduid als C. c. cardinalis (Linnaeus, 1758).